dinsdag 4 februari 2014

Kippentrap

Op deze middag, de middag van Wereldkankerdag, tref ik prachtig weer voor mijn hardlooprondje. De IPSO (Inloophuizen en Psycho-oncologische centra; Samenwerking en Ondersteuning) namen het initiatief voor de campagne ‘Kanker heb je Samen’. Een waarheid als een koe! Afgelopen zaterdag had ik een langdurig telefoongesprek met een van mijn broers. Zijn vrouw moet voor de derde keer geopereerd. Weer moeten zij samen het circuit door van voorbereiden, opereren, herstellen, nabehandelen, oefenen, controleren en hopen. Hopen dat de kanker ditmaal voorgoed weg zal blijven.
Bij de buren van tuincentrum Bull scharrelen vijf kippen in de brede berm voor het huis. Alle vijf dragen een verenpak in een eigen kleur. Een draagt zwart, een ander donker roodbruin – zij glimt als een spiegelglad geboende mollière in de zon – een kip is licht muisgrijs gevederd, een ander middelgrijs en de vijfde draagt een flets oranjebruin pakje. Ik moet deze kipjes vaker hebben gezien, maar nog nooit zag ik ze in deze samenstelling. Dit bijzondere toom brengt mij terug naar de derde klas van de lagere school. Mijn wereld was zonder zorgen: kanker maakte daar nog geen deel van uit hoewel ik later hoorde dat opa, de vader van mijn moeder, aan kanker overleed (twee jaar en drie maanden voor mijn geboorte.)
Onze school stond een stuk van de weg af. Toch hadden wij vanuit de klas vrij zicht op de oude boerderij aan de overkant van de Spanbroekerweg. Het was een rommelig bedrijf met een nog rommeliger erf rondom. Er wroeten varkens en kippen. Heel veel kippen; bruine kippen. De kippentrap was bijzonder. Tegen de gevel getimmerd liep het van de lage mestvaalt schuin omhoog naar een opening in het beschot van de nok. Ik stelde mij voor hoe die kippen hun eieren in het hooi en in de strobalen verstopten; hoe de boer, mopperend in het schemerduister onder de rieten kap rond banjerde en eieren raapte. Vanuit mijn schoolbank zag ik geregeld kippen via dat lange laddertje in en uit gaan. Soms, als zij elkaar halverwege dat smalle trappetje tegenkwamen, fladderden ze van boven naar beneden. Op de plaats van deze boerderij werd twee jaar later een huishoudschool gebouwd…
Ik moet even naar de wereld van vandaag. Op een weidepaaltje langs het erf van de familie Engelen staat een vogel, schitterend belicht door de laagstaande middagzon. Een geelgors denk ik eerst, maar daarvoor is hij toch te groot. Mijn hart maakt een klein sprongetje; zou het een steenuiltje zijn? Het steenuiltje, als het een steenuiltje is, blijft wel erg lang zitten. Het trekt zich van mijn nadering niets aan. Nee, toch niet, de opwippende gevorkte staart is veel te lang. Sperwer dan? Maar ik twijfel; deze roofvogel is te klein. Mijn opwinding stijgt als ik nog maar een meter van hem ben verwijderd. Op het moment van passeren begrijp ik waarom deze ‘vogel’ stoïcijns bleef: het is een gebreide handschoen! De vingers wapperen als staartveren in de wind. Ik zag het nota bene zelf door een hardloopster over het paaltje trekken, dat was afgelopen zondag. Het is de laagstaande zon. Zelfs op de terugweg, in de stevige wetenschap van de ware aard, ontstaat dezelfde illusie. Het verdwijnt pas als ik van opzij vingers en duim van het verloren voorwerp onderscheidt.
Terug naar de derde klas. Ik kan mij niet herinneren of we speciale tekenlessen hadden, maar wel dat ik vaak mocht tekenen. Ik schetste de boerderij. Compleet met roze varkens en kippen in verschillende tinten als in een zomertuin. Een van mijn kameraadjes meende dat ik de kippen bruin had moeten kleuren. Maar volgens mij was dat de kift: mijn tekening werd immers op het bord geprikt!
Onbezorgd tekende ik van de haan meestal slechts de kop, vanwege zijn indrukwekkende kam en lellen. Van kanker had ik nog nooit gehoord!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten