vrijdag 17 mei 2013

Doorkijkje

Ik ren al op de Waalbandijk! Ongemerkt, zo intensief hield ik mij bezig met een ontmoeting  gistermorgen in onze straat.
Ik denk dat het beigebruine ponyveulen, voorzien van een paar grillig witte vlekken die hem blijvend zullen tekenen, mij uit mijn overpeinzingen haalde. Het hengstje duwt met de hoef van zijn rechtervoorbeen iets nabij een dikke graspol weg, vergeefs. Zijn moeder geeft hem jaloersmakende bemoedigende duwtjes met haar zachte snoet. Aan de andere zijde van de wei ziet een bijna volwassen pony, wellicht zijn oudere zus die haar bijzondere plaatsje aan moeders zijde aan hem verloor, dit tafereel mokkend aan.
Vanmiddag, aan tafel, sprak ik met Riky over het belang van contacten tussen de generaties. Als voorbeeld: ma, haar moeder, vertelde soms dat zij dagelijks naar haar ‘werkhuizen’ in Nijmegen liep. Dat beeld wordt zoveel rijker als je weet dat het Nijmeegse stadsdeel Hatert toen een dorp was, een zelfstandige gemeente, de onverharde Hatertseweg liep dwars door velden en heide. Met de ogen van vandaag is het moeilijk om de ervaring van toen te delen.
Terug naar mijn trottoirervaring van gistermiddag. Wij zien elkaar gelijktijdig, Niek en ik. Hij in gezelschap van Frank, een onderwijzer die hem af en toe extra aandacht geeft, ik op de fiets. Je kunt zien dat zij goed op elkaar afgestemd zijn. Frank wil mij iets vragen, dus maak ik een scherpe draai met mijn fiets, een halve pirouette, terwijl door mijn hoofd schiet hoe ik het als jonge knul zou hebben ervaren als ik mijn opa zo’n move zag maken: ik zou met open mond toekijken. Mijn opa, de vader van mijn vader (mijn moeders vader heb ik nooit gekend), zag ik nooit fietsen. In mijn herinnering zie ik een oude man die min of meer invalide was, liefst zat hij met zijn voeten op een warme stoof en liet zich graag door opoe verwennen! (Opa overleed in augustus 1952 op bijna drieënzeventigjarige leeftijd.)
“Niek vertelde dat er bij u thuis tweeëntwintig kinderen waren,” zegt Frank, “dat lijkt een beetje veel?” Vanonder zijn prachtige, ruimvallende kastanjebruine haren kijkt Niek mij verwachtingsvol aan. Zijn gezicht is gloedvol zomers gekleurd, waarschijnlijk dank zij zijn vakantieweek op Texel.
“Nou, we waren inderdaad met velen,” bevestig ik aan Niek, “als we allemaal thuis zouden zijn geweest, toen we verkering hadden of getrouwd waren, waren we met tweeëndertig, pa en moe niet meegerekend!” Zestien kinderen vindt Frank ook erg veel. Niek merkt op: “Ja, daar was ik ook mee in de war, met tweeëndertig en tweeëntwintig!” Ik moet moeite doen mijn gezicht in de plooi te houden, Frank ook, zie ik, hij vraagt dan ook snel naar de verhouding jongens - meisjes, zodat ik hem trots kan melden dat ik tien zussen had waarvan één helaas overleed.
Niek heft zijn handen vragend naar meester Frank: “Wij wilden toch weten…?”
“Ja, da’s waar,” zegt Frank grijnzend, “hoe gingen jullie als gezin ergens naar toe?” Wij gingen nergens heen! Er reed een bus, maar dat was te duur. “O ja, we gingen een keer per jaar naar De Bedriegertjes in Bergen aan Zee!” Ik vertel over de Bedford bestelbus van Niek Steur, een buurman die in kaas handelde. Op de vlakke laadvloer vonden we met soms wel tien kinderen een plaatsje. Mijn moeder naast buurman Steur, had de ruimte van die ene passagiersstoel echt wel nodig. Frank en Niek tonen zich supertevreden over dit doorkijkje in mijn verleden.
Vlak voordat ik onder de Tacitusbrug doorren zie ik een veegwagen. Die geeft het nieuwe wegdek op de brug een extra poetsbeurt: maandag, tweede pinksterdag, mogen we over de nieuwe brug wandelen of fietsen voordat deze wordt overgedragen aan het snelverkeer.
Woensdag zocht Wim (drieënnegentig) zijn verleden in zijn geboortedorp. Ik mocht hem daarbij vergezellen en schreef  een kort verhaal over dat bezoek. Nu, tijdens dit hardlooprondje, realiseer ik mij dat ik veel vragen niet stelde: maak uw borst maar nat Wim!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten