dinsdag 22 januari 2013

Koekijs

Op deze … tja, hoe noem je de dinsdag na Blauwe Maandag? Ik heb geen begin van een idee maar stel vast dat ik opnieuw door een besneeuwd landschap ren. Ik geef onze kleindochter wel een beetje gelijk, zij vindt de sneeuw maar saai! En inderdaad, er is weinig variatie in hetgeen ik zie. Ondanks dat de zon schijnt, flets maar toch, is er weinig kleur te bekennen tussen het overvloedige wit.
Gistermiddag liep Sofie met mij mee naar de Albert Heijn, zij wordt in augustus zes. Ik vroeg haar hoeveel sneeuwpoppen zij al had gemaakt.
“Niet een!”, vraag ik verbaasd, “zelfs niet op school?” “Daar heb ik geen zin in,” antwoordde zij blijmoedig, “ik vind sneeuw maar saai! Ik wil dat de zon weer gaat schijnen. Hoef ik geen sneeuwlaarzen meer aan. En geen sjaal om!”
“En dan, wat ga je doen als de zon schijnt?” “O, dan gaan we naar de Groene Heuvels. Gezellig!” En na even nadenken: “En dan gaan we elke dag buiten eten. Dat is gezellig! Ik heb een grote tafel hoor, met heel veel stoelen!” Ondertussen springt zij aan mijn hand over een paar plekken met sneeuwbagger. “Bah, vieze sneeuw, ik wil dat het smelt! … Opa, blijf jij straks boterhammen eten?”
Op de dijk passeer ik een dik geklede wandelaar die er een flink tempo in houdt. Terwijl ik hem groet laat hij mij weten: “Dat gaat echt sneller!” Zonder daarover na te denken bevestig ik over mijn schouder zijn constatering: “Ja hé?” Verderop slalom ik tussen groepjes oudere wandelaars. Mannen bij mannen, vrouwen bij vrouwen. Hier en daar gedrieën naast elkaar, beslag leggend op het beschikbare sneeuwvrije wegdek: “Mag ik even passeren? Pardon. Ik pas er nog net tussendoor!” Enzovoort. Ik kwam hen eerder tegen. Ook nu loopt een van hen met Nordic Walking stokken en opnieuw vraag ik mij af, waarom?
Op de nevengeul, De Loenensche Wel, maken drie jongeren, gewapend met sneeuwschuivers, een schaatsbaan. Ik huiver even bij de gedachte aan brekend ijs.
Op de Uiterwaard is niet gestrooid. Het voelt een beetje als cross country. Ik ren door tot de eerste scherpe bocht en besluit impulsief over de draad te gaan.
Ik ren door het dik besneeuwde grasland dat eerst sterk afdaalt en vervolgens tegen een rivierduintje klimt, en beland uiteindelijk op een Waalstrandje. Stroomopwaarts, richting verkeersbrug, dobberen drie zwanen in de luwte van een krib. Kleine zwanen? Over het vaste strandzand ren ik als over een zacht en warm asfaltdek. Het zijn Knobbelzwanen. Ik overweeg de krib te beklimmen en via de strandjes richting huis te rennen maar de besneeuwde basaltblokken weerhouden mij. Bovendien heb ik geen mobieltje op zak.
Terug langs het strandje en het duintje op. Af en toe zakt een van mijn voeten wat dieper weg. Ik voel en hoor koekijs breken. Ik ontwijk een heuse sneeuwspleet – zou er zomaar een been in kunnen breken. Het brengt mij terug naar de sneeuwduinen in mijn jeugd. In mijn herinnering was er altijd wind, vooral in de winter en tijdens sneeuwbuien. Prachtig waren die opgewaaide massa’s. Aan de bovenzijde scherp getekend. Maar verraderlijk. Menig keer zakte mijn broer of ik diep weg. Soms tot op of door het brosse ijs van een ongezien slootje. Geen nood! Dat was anders voor Belgrave Ninnis. Hij zakte op 14 december 1912, in Antarctica, met slee en sledehonden door een sneeuwbrug. Niks koekijs, een peilloze keiharde ijsspleet opende zich onbarmhartig! Wil je er alles over lezen? In de National Geographic van januari 2013 vind je een samenvatting van het verhaal over deze barre ontdekkingstocht.
Op de terugweg ondervind ik het wrede karakter van de Oostenwind. En gelukkig trainde ik in de loop van de jaren ook mijn gezichtsspieren. Ik heb ze hard nodig als een hond, enthousiast van de dijk rennend, onderuit glijdt vanwege een onder de sneeuw verborgen plastic glij-schotel. Het beest miept van schrik; mijn stijve wangspieren laten met moeite een bevrijdende lach toe! Prima gevoel!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten