woensdag 23 november 2011

Kuilen

dinsdag 22 november 2011 Ik las er onlangs over in Natuurbehoud, hoe de dieren het redden in de winter. Over de gaaien wordt in “Hoe redden ze het in de kou” verteld, dat zij tot wel vijfduizend eikels per maand in de zachte grond hameren om deze later gemakkelijker op te kunnen peuzelen. Zij schijnen een fabuleus geheugen te bezitten. Een Vlaamse gaai bezocht ons terras. Een gebeurtenis die sowieso in mijn dagboek zou zijn opgeschreven als ik die bijhield, zo zeldzaam zijn bezoekjes van deze prachtige slimmeriken aan ons buitenplaatsje. Het is eventjes zonnig bij mijn thuiskomst, terwijl grote delen van Nederland nog onder een dichte deken van mist zijn weggestopt. Halverwege de huiskamer valt mij de prachtige bruinroze vogel op met zijn[1] zwart-witte staart en felblauw gerande vlerken. Waakzaam op de dakgoot van de schuur. In zijn snavel een grote eikel geklemd of misschien een kleine walnoot. Zijn verenpak glanst fel in de zon. Duidelijk in afwachting van de fotograaf in mij, maar om bij mijn camera te kunnen moet ik mij blootgeven. Ik kan slechts afwachten maar bovenal genieten. De gaai vliegt op en landt op ons terras. In de hoek staat een grote Franse bloempot vol kerstroos en spontane wilde aardbeien, waarvan vele uitlopers in een waterval over de potrand stromen om tussen de terrasstenen rond de pot voort te woekeren. De trotse vogel, hij moet onderhand kramp in zijn snavelspieren hebben, hipt naar de rand van de verwilderde begroeiing en steekt zijn overbelaste snavel tussen de willige aardbeienplantjes. Mijnheer Gaai wroet wat, laat de grote noot opgelucht los en verzameld links en rechts enig extra groen om zijn hapje-voor-slechtere-tijden zo goed mogelijk te verbergen. Het dier vliegt op, kiest de verkeerde richting en komt bijna in botsing met de schuurwand, maar redt klapwiekend het vege lijf om vervolgens op de schutting uit te rusten. Opnieuw magistraal belicht, de fijne donkergrijze penseelstreken op zijn kop haarscherp tekenend. Hij is mooier dan ik er ooit een zag! De vogel kijkt niet om. Zeker van zichzelf en zijn bergplaats wiekt hij van mij heen voor een herhaalde zoektocht naar herfstlekkers.
Een deel van de Hommelstraat ligt vol geplette natte klei. De velden, kort geleden nog vol maïs, zijn geploegd en geëgd. Helemaal winterklaar. Joggend probeer ik mijn voeten zorgvuldig neer te zetten om er niet in uit te glijden. Op het platte land van mijn jeugd deden wij als deze gaai. Voor de komst van koel- en vrieskasten. Aardappelen, winterpenen en kroten kuilden wij onder een dikke laag stro afgedekt met aarde. Zo kon de vorst geen schade aanrichten. We rekenden vaak buiten de slimheid van dieren. Als mijnheer Muis ons werk in de gaten had, was hij met zijn talrijke gezin graag van de partij. Wij boden hem ongewild een comfortabel verblijf tijdens barre wintermaanden, perfect verborgen voor vijanden en bovendien de hele winter voldoende voedsel, zij het eenzijdig. Pas in de vroege lente snapten wij hen, ofschoon velen een goed heenkomen vonden.
Nu vraag ik mij af wie voor het eerst op het idee kwam om voedsel veilig te verstoppen en het zo te bewaren voor later. Waren wij dat? Of leerden wij dit kunstje van dieren zoals de Vlaamse gaai?

[1] Ik heb aangenomen dat het om een mannetje gaat. Maar dat is bij de Vlaamse gaai niet goed te zien, dus kan het zijn dat ik met een vrouwtje te maken had.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten